De infectie
Sisanra steunde met haar handen op haar bovenbenen om op adem te komen. Haar schouders en spieren waren verkrampt, haar lichaam te oud voor deze inspanning. Hopelijk had ze de klim niet voor niets gemaakt zo laat in de avond. Ze veegde het zweet van haar gezicht en richtte haar aandacht op de stad Mhin, die zich ver onder haar majestueus in het dal ontvouwde. Kleurrijke daken, prachtige koepels en kronkelende straten glinsterden als juwelen in de nacht.
‘Meesteres?’ klonk een zachte stem achter haar. ‘Gaat alles goed?’
‘Ik hoop het, meisje. Ik hoop het.’ Sisanra speurde naar iets dat haar onheilspellende voorgevoel weg kon nemen. Het hart van kennis, de grootste academie van Mhin, stak hoog boven de andere gebouwen uit. Haar torens reikten als speren omhoog en waren ingelegd met lichtgevende runen. Achter de ramen brandde een warm licht. Ook het marktplein ervoor was een oase van kleur en leven. Alles zag eruit zoals het hoorde: grote lantaarns die tussen de kraampjes hingen, mensen die een boek lazen op de rand van de fontein en vuurspuwers en acrobaten die een optreden gaven op een verhoogd platform.
Haar schouders verkrampten nog verder. Waar kwam dit akelige gevoel toch vandaan? Al de hele dag broeide er iets, alsof er elk moment onweer los kon barsten. Niet vanuit de lucht, daar was geen wolkje te ontdekken. Nee, van dieper, vanuit de kern van Gharmara, de bron van kracht die de wereld in stand hield.
‘Kan ik iets doen om te helpen?’
Sisanra forceerde een glimlach op haar gezicht en keerde zich om naar Isjiha, haar leerling, die zich bij het kerngenootschap van Mhin had aangesloten. Het meisje had witblond haar en haar zilveren huid begon al donkerder worden, een teken van haar beginnende volwassenheid.
‘Zal ik me tot de kern richten?’
Sisanra herkende de drang van Isjiha om zich te bewijzen. Zelf was ze net zo geweest als leerling, een tijd die ze ondertussen ver achter zich had gelaten. ‘Een goed idee. Hopelijk kunnen we ons zonder alle ruis van de stad beter focussen.’
Isjiha sloot meteen haar ogen.
Sisanra volgde haar voorbeeld en concentreerde zich op de kracht van Yasmin en Astrofa, de godinnen die hun goddelijke energie eeuwen geleden hadden verbonden in de kern van Gharmara. Heel in de verte flikkerde een lichtje. Ze zuchtte opgelucht, dat was een begin. ‘Nu blijven focussen.’
De bal van licht groeide in omvang, hoewel het licht zelf zwakker werd.
Sisanra’s adem stokte. Wat was dat? Een donkere substantie mengde zich in het licht, als een schaduw zonder bron. Voor ze kon ontdekken wat het was, werd ze verstoord door een oorverdovende knal. Ze opende abrupt haar ogen. De grond onder haar voeten trilde, gevolgd door een schokgolf die door de lucht raasde.
Isjiha greep Sisanra’s hand. ‘Meesteres?’
Ze keek over haar schouder naar de stad. Een vuurbal schoot met kracht omhoog uit het hart van kennis, vergezeld door een regen van vonken en smeulende brokstukken. De prachtige torens van de academie werden met geweld weggeblazen, hun stenen uiteengereten en als projectielen weggeslingerd. Ook de bergen beefden onder de impact van de explosie, waardoor scheuren ontstonden die zich als spinnenwebben door het gesteente verspreidden. Hele rotsformaties verkruimelden, rolden naar beneden en veroorzaakten een lawine van puin en stof. De aarde schreeuwde van pijn terwijl de funderingen van de stad onder het geweld bezweken en instortten.
Sisanra’s hart bonsde in haar keel. Haar andere leerlingen waren nog in de academie. Ze moest hen helpen, moest iets doen.
Haar verkrampte spieren kwamen niet in beweging.
Een storm van vuur verspreidde zich als een levende entiteit door de straten, zich voedend met alles wat nog overeind stond. De vlammen dansten wild en hoog, als een macaber schouwspel in de nachtelijke hemel. Huizen en winkels die de explosie hadden overleefd, werden opgeslokt. Het geluid van knetterend vuur en het gekraak van brandend hout vulde Sisanra’s oren. Een intense hitte steeg op, terwijl een dichte rookwolk zich als een monsterlijk gordijn over de stad verspreidde. Ze voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken en kon niet bevatten dat dit echt gebeurde. Afschuw en ongeloof streden om haar aandacht, wat nog versterkt werd toen er schimmen uit de rook verschenen. Monsterlijke, zwevende figuren die zich als een donkere mist verplaatsten. Onder de deken van schaduw klonk gekrijs, gegil en gegrom.
‘Ik ben bang,’ zei Isjiha.
Sisanra gaf een kneepje in haar hand. ‘De kern zal ons helpen.’ Haar stem klonk lang niet zo zelfverzekerd als ze wilde. Ze schraapte haar keel. ‘Sluit je ogen en focus je op het licht van de kern. Laat je vullen met de kracht van de goden.’
Isjiha deed wat ze vroeg, terwijl Sisanra naar het walgelijke schouwspel onder haar bleef kijken. Enkele van de zwevende schaduwen kwamen op haar en Isjiha af en bleven in een kring om hen heen zweven. Sisanra slikte en kneep nog wat steviger in Isjiha’s hand. ‘Houd je ogen gesloten en blijf je uitstrekken naar de kern.’
Het meisje knikte.
In de verte was Sisanra zich nog steeds bewust van de kern, een bal van licht die heftig pulseerde, alsof er iets in zat wat vrij probeerde te breken.
Een van de schaduwen maakte zich los van de kring en zweefde naar voren. De schaduw manifesteerde zich tot een kopie van Isjiha, maar dan met een huid die bleek opgloeide en met levenloze ogen zonder pupillen. Rondom haar kringelden donkere nevelslierten, die langzaam naar Isjiha zweefden.
Sisanra bevochtigde haar lippen. Wat was dit voor afstotelijk iets? In haar hele leven had ze nog nooit gehoord dat er levende schaduwen bestonden. Als ze hen tenminste levend kon noemen.
‘Meesteres!’ Isjiha opende haar ogen, rukte haar hand los en gilde het uit. De donkere mist van het monster daalde op het meisje neer. Ze viel op haar knieën en krabde aan haar huid, alsof er beestjes onder zaten. ‘Laat me los! Ga weg!’
Sisanra sprong op de vervalsing af en haalde met haar handen uit naar de kopie van haar leerling. Haar vingers gingen er dwars doorheen, alsof de schim slechts een luchtspiegeling was.
Isjiha stak een bevende hand uit naar Sisanra. De tranen stroomden over haar wangen. ‘Help me! Help me dan!’
Bij het horen van die wanhopige smeekbede voelde Sisanra haar eigen ogen branden. Ze wilde helpen, maar wist niet hoe. Het licht van de kern sputterde en verdween. Een traan verliet haar oog en gleed warm over haar wang. Ze was een geleerde, geen vechter. Haar lichaam was te oud om hulp te halen, als er al iemand was die dit had overleefd. Ze liet zich bij het meisje door de knieën zakken, negeerde de schaduwen om haar heen en streek met haar vingers over Isjiha’s wang. ‘Meisje, meisje toch. Vecht terug met het licht. Verdrijf de schaduw.’ Het waren lege woorden die over haar lippen rolden. Ze geloofde niet dat het licht sterk genoeg was.
Isjiha’s gezicht verharde en haar tranen droogden op. In haar huid verschenen scheuren, aftakkingen van duisternis. Plukken witblond haar hingen onverzorgd om haar gezicht en haar ogen kregen een gele gloed. Haar vingers groeiden en vormden zich tot klauwen.
Sisanra bleef waar ze was. Ademen viel haar zwaar, alsof er een knoop in haar keel zat. Deze hele situatie voelde aan als een nachtmerrie. Dit kon toch niet echt zijn? Ze zou ontwaken. Moest ontwaken.
Een bloeddorstige grom ontsnapte aan Isjiha’s lippen en ze haalde uit met haar klauw.
Een scherpe pijn sneed door Sisanra’s wang. Ze hief haar handen en sloot haar ogen. Zonder hulp van de kern was er niets wat ze kon doen. Elk moment verwachtte ze door scherpe klauwen uiteen gescheurd te worden. Hopelijk was het snel voorbij.
Geen scherpe klauw, maar een warme hand greep haar arm.
Haar ogen schoten open en voor een moment wist ze niet waar ze was. Ze bevond zich op een andere plek dan even geleden, in een straat die begraven was onder een laag puin. De lucht om haar heen trilde. Ze knipperde verwoed en ontdekte twee figuren vlak bij haar. Een vrouw en een man.
De vrouw had haar hand nog op Sisanra’s arm en duwde haar naar voren, richting de man. Ze had een donkere, zilveren huidskleur en heel licht haar, bijna doorzichtig. ‘Deze is nog niet besmet en heeft een sterke ziel. Bescherm haar. Neem haar mee naar de krater en vind een weg tussen de schaduwen door. Ik zal kijken of er nog meer overlevenden zijn die ons kunnen helpen.’ Ze loste op in het niets.
Sisanra voelde haar wangen gloeien zodra ze besefte wie de vrouw was. ‘Was dat… de godin Astrofa?’ Ze richtte zich tot de man. Hij had een blauwe huidskleur wat betekende dat hij een van de elf oppers van Gharmara was. Door zijn lip, wenkbrauw en oor zat een zilveren ringetje. ‘Dan moet jij Hezru zijn, haar oudste zoon.’
‘Ezru.’ Een geërgerde uitdrukking gleed over zijn gezicht.‘ Zorg dat je bij mij in de buurt blijft. We moeten haast maken. Als we niet snel een einde aan Yasmins experiment maken zal niet alleen Mhin, maar heel Gharmara kapot gaan.’
‘Yasmin?’ Ze hapte naar adem. ‘Wat heeft zij hiermee te maken?’ Het was algemeen bekend dat Yasmin hield van kennis en experimenten, maar ze zou toch niet haar hele stad verwoesten? Er ging een steek door haar heen zodra ze het misvormde gezicht van Isjiha in gedachten voor zich zag. ‘Ze is een god. Kan ze dit niet terugdraaien?’
Ezru snoof en liep bij haar vandaan. ‘Met tijd kun je niet knoeien.’
‘Wacht…’ Sisanra bleef staan. Het besef dat dit echt gebeurde sloeg haar in het gezicht. ‘Mijn leerlingen, de monsters, de schaduwen. Wat heeft Yasmin gedaan? Hoe kan dit?’
Ezru keek haar aan over zijn schouder. ‘Je vragen kunnen wachten, als je tenminste in beweging komt. We zijn hier niet veilig.’
Sisanra voelde een steek in haar benen en een zeurende pijn in haar rug. Haar lichaam was het niet gewend om zoveel te lopen. Ze durfde alleen niet om rust te vragen. Elke keer als ze haar mond opende kreeg ze een snauw terug. Ze snapte Ezru’s woede en verdriet, maar dit was toch ook haar stad?
Met een brok in haar keel keek ze om zich heen. Het enige wat restte van Mhin was een troosteloze, rokende ruïne. De majestueuze bergen om haar heen, die ze had gezien als beschermende figuren, leken eveneens te rouwen. Ze voelde de wind fluisteren, een zachte melodie van verlies.
Gegrom klonk op in de verte.
Ezru trok haar opzij achter een halfvergane muur en hield een vinger voor zijn lippen. De geur van zwavel hing sterk in de lucht.
Sisanra drukte zich strak tegen de stenen, haar mond kurkdroog. Ze had het gevoel dat ze niet echt aanwezig was, alsof ze vast zat in een alternatieve realiteit en een deel van haarzelf bij Isjiha was achtergebleven. Een zware vermoeidheid drukte op haar neer. Ze wilde slapen, nooit meer wakker worden en vergeten dat deze dag bestond.
Het gegrom werd luider, waarna een groep misvormde mensen de muur voorbij liep. Hun ogen flikkerden geel in de nacht, als lichtgevende lantaarns van onheil. Zouden ze haar kunnen zien? Zou Isjiha hier ook ergens ronddwalen? Alleen? Bang? Misvormd? Sisanra’s ogen prikten en ze onderdrukte een huivering.
De monsters hadden niets menselijks meer. Hun spieren staken vreemd uit hun lichamen en ze hadden gekromde ruggen, bochels en scheefgegroeide gezichten. Een van hen draaide zijn kop naar haar toe en trok zijn met bloed besmeurde lippen op, waardoor akelige, rotte tanden zichtbaar werden. Tussen de tanden zaten stukjes vlees.
Sisanra proefde gal en slikte. Misselijkheid raasde door haar heen. Ze durfde zich niet te bewegen en zag opnieuw haar leerling voor zich. Zou het meisje net als dit monster zijn? Haar lichaam slechts een omhulsel en haar gedachten niet langer van haarzelf? Of zou ze zich nog steeds bewust zijn van alles wat er gebeurde?
Het gedrocht kantelde zijn hoofd en snoof. Heel even bleef hij staan, daarna vervolgde hij zijn weg. Waarom viel hij niet aan? Ze gluurde opzij. Kwam het door Ezru? Deed hij iets om hen uit het zicht te houden?
Het gegrom en het geluid van voetstappen stierf langzaam weg.
Sisanra wachtte tot ze niets meer hoorde en zakte toen door haar benen, niet langer in staat haar eigen gewicht te dragen. Wat voor luguber experiment had Yasmin gedaan dat de essentie van de hele stad was weggevaagd en alle schoonheid vergaan?
Ezru knielde bij haar neer en voor het eerst verscheen er iets van vriendelijkheid in zijn ogen. ‘Nog een klein stukje. We moeten verder.’
Verdoofd liet ze zich omhoog trekken en volgde hem. Van de stad was niets meer over dan een herinnering, een triest litteken tussen de bergen. Op de plek waar de academie had gestaan bevond zich een diepe krater. Alle pijn kwam onmiddellijk terug en een snik welde op in haar keel. ‘Mijn leerlingen. Wat is er toch gebeurd? Hoe kan dit?’
Ezru liep naar de rand van de krater, zijn mond vertrokken tot een rechte streep en zijn ogen fonkelend van woede. ‘Yasmin heeft de kracht van de kern gebruikt om een nieuwe wereld te creëren. Om haar wereld te vullen met zielen en geen risico te nemen met de levenden, heeft ze zich gericht tot de zielen van de doden. Daardoor is een opening naar het Dodenrijk ontstaan.’
Sisanra legde haar hoofd in haar nek en staarde naar de schaduwen die over hen heen vlogen. ‘Dat zijn de zielen van de doden?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘De schaduwen zijn indraghi, schimmen uit het Dodenrijk die zelf geen ziel meer hebben, maar nog wel weten hoe het was om er een te hebben. Ze hongeren naar zielen en jagen op hen. De zielen die ze te pakken krijgen kunnen ze alleen niet vasthouden omdat ze geen lichaam hebben. In plaats daarvan dragen ze hen op hun kleding als sterrenlichtjes.’
‘En wat gebeurt er met de mensen waar ze de zielen van stelen?’
Ezru trok een vies gezicht. ‘Die raken vergrendeld, zoals de monsters die we zagen. Ze moeten alles doen wat de indraghi hen opdraagt.’ Hij gebaarde naar de donkere schaduwen. ‘Zolang de poort openstaat kunnen er meer en meer indraghi naar Gharmara komen. We moeten de poort vernietigen, voor de hele bevolking gegrepen wordt.’
Sisanra beet op de binnenkant van haar wang. ‘Ik wil je niet vertragen. Misschien zijn er meer die het net als ik hebben overleefd. Ik kan proberen hen te vinden.’
‘Dat jij nog leeft komt door mijn moeder en mij. Als je alleen door de stad gaat dwalen, ben je binnen een paar seconden een monster.’
Sisanra ademde scherp in.
Ezru haalde een beeldje van een glazen slang uit een buidel aan zijn riem. ‘Wees niet bang. Zolang je bij mij in de buurt blijft zullen de indraghi je niets doen. Ze zijn zwak en niet opgewassen tegen de kracht van mijn ziel. Nog niet tenminste. Hoe meer zielen ze stelen, hoe gevaarlijker ze worden. Dat moeten we voor zijn.’ Hij hield het beeldje omhoog. ‘Deze slang is verbonden met mijn ziel, waardoor ik mezelf er op elk moment heen kan verplaatsen.’ Hij wierp het naar beneden, wachtte heel even en pakte haar schouder. ‘Niet schrikken.’ Het volgende moment stonden ze in de krater.
Sisanra zocht steun bij de wand om haar balans te bewaren. Onder haar vingers glinsterde een groen gesteente waar ze nog nooit van had gehoord.
‘Impex,’ zei Ezru. ‘Nog iets waar Yasmin geen rekening mee heeft gehouden. Het kristal was gebruikt om huizen mee te bouwen in de stad Negdhizar in het Dodenrijk. Vraag me niet waarom. Het is instabiel en explodeert zodra het met metaal in aanraking komt. Het is hierheen gekomen door de poort en heeft deze krater veroorzaakt.’ Hij pakte het slangenbeeldje van de grond, borg het op en liep verder.‘
Sisanra sjokte verdoofd achter hem aan, de ene stap na de andere. Ze bleef weer staan zodra haar blik op een zwart gat van zo'n drie meter doorsnee viel. Schimmen kwamen door de opening Gharmara binnen, meer en meer. Naast de poort stond Astrofa met haar tien andere nakomelingen. Yasmin was eveneens aanwezig met tegenover haar twee kerngeleerden. Kaleb en Misouri.
Een golf blijdschap stroomde door Sisanra heen. Ze was niet de enige die het had overleefd. Ze rende op hen af en bleef zo’n tien meter bij hen vandaan weer staan. Flarden koude mist dansten om de randen van de poort en verspreidden een abnormale kou, alsof er iets in de mist zat dat de natuurlijke orde van Gharmara probeerde te verstoren. De opening deed haar denken aan een opengesperde muil, een donker gat in de realiteit zelf, omgeven door een aura van diepe duisternis. Een wereld die niet voor de levenden was bedoeld.
Een ijskoude rilling kroop over haar ruggengraat. Het was alsof de dood zelf op haar af kwam, zich om haar heen wikkelde en haar ziel binnendrong. De lucht verstikte haar en was gevuld met een verlammende stilte die haar hartslag leek te overstemmen. Vervolgens kwamen de fluisteringen, ze kropen als een koude wind over haar huid. Het was bijna alsof de ziel van Gharmara al was gestorven en ze meegesleurd werd in een vrije val van wanhoop.
Misouri overbrugde het laatste deel naar Sisanra toe, greep haar beet en trok haar met zich mee naar Kaleb toe. ‘Focus je op de kern. Geef de indraghi geen recht om je ziel te stelen. ’
Sisanra wankelde en zocht steun bij de kerngeleerde, terwijl ze vooruit strompelde. Elke ademteug was een worsteling, elke stap een strijd tegen de onvermijdelijkheid van haar lot. Ze ging sterven.
‘Richt je op de goden,’ zei Kaleb, terwijl hij zacht haar schouder aanraakte. ‘Het verlies, de pijn en het besef kun je later toelaten. Voel het licht. Denk aan wat je is geleerd, aan wat jijzelf onderwijst aan je leerlingen. Gharmara wordt in stand gehouden door de kern en de kern is gemaakt door de goden.’ De huid van Kaleb lichtte op en een bekende warmte trok via zijn hand haar schouder in. Het licht van de kern!
Sisanra vocht zich een weg door haar duistere gedachten heen en keek in het rond. De dood had nog niet gewonnen.
Ezru had zich bij zijn broers en zussen gevoegd. Samen waren ze in een kring om de poort gaan staan. Ze gloeiden op van binnenuit, als een eenheid. Een draad van zilver schoot van de een naar de ander en bouwde zich op tot een lichtgevende koepel. Astrofa en Yasmin liepen net buiten de kring om de elf heen en zeiden iets wat Sisanra niet kon verstaan.
Ze voelde de goddelijke kracht rondom haar opbloeien, een kracht die de ketenen van de dood wat losser maakte. De knoop in haar keel loste op en ze zoog een teug frisse lucht naar binnen. Eindelijk.
‘Goed zo,’ zei Kaleb. ‘Als we onze zielen verbinden zijn we sterker.’
Sisanra knipperde. Kleurrijke bloemen kwamen uit de grond omhoog en lichtjes dansten als vuurvliegjes om hen heen. ‘Wat zijn ze aan het doen?’
‘De oppers proberen de kracht van de kern – die Yasmin in de poort heeft geplaatst – in zichzelf op te nemen, waardoor de poort geen bestaansrecht meer heeft,’ zei Misouri. ‘Hopelijk krijgen ze het snel voor elkaar en hebben ze ons niet nodig.’
‘Ons nodig?’ Sisanra fronste. ‘Alsof wij iets kunnen doen.’
‘Astrofa heeft aan ons gevraagd of wij de vergrendelden op afstand willen houden. Niet alleen de mensen veranderen in monsters, ook de dieren misvormen.’ Misouri wees omhoog. ‘Ze komen op het licht af en mogen het ritueel niet verstoren.’
Sisanra volgde de baan van haar wijzende vinger en zoog sissend de lucht tussen haar tanden door. Tussen de schaduwen doemden gigantische vleermuizen op. Tientallen tegelijkertijd, hun vleugels gespreid als nachtelijke parasols. Ze cirkelden boven hen, klaar om aan te vallen.
‘Genoeg!’ Sisanra dwong haar angst naar achteren en spreidde haar armen. Ze haalde diep adem en liet zich vullen met de kracht van de goden. Een gloeiende hitte pulseerde door haar aderen en zocht een weg door haar lichaam. Ze liet alle opgespaarde emoties naar buiten stromen. Haar ongeloof, de pijn, de hulpeloosheid. Vervolgens kneedde ze alles samen in slechts één emotie: woede. Woede om wat er met haar stad en haar leerlingen was gebeurd. Woede om het gemis wat nu door haar hart raasde. Woede omdat deze misvormde vleermuizen nog meer dood probeerden te zaaien.
Een allesoverheersende hitte verspreide zich vanuit haar borstkas als een oncontroleerbare vlam die haar hele wezen verteerde. Ze schreeuwde het uit en suisde door een tunnel van razernij, waarbij elke gedachte en herinnering de vlammen van haar woede verder aanwakkerde. Isjiha. De ingrahi. De vernietiging. De dood.
De vleermuizen doken naar beneden, hun klauwen en tanden scherp als zwaarden.
Elke vezel in haar lichaam spande zich aan, klaar om los te breken. Ze voelde zich een vulkaan die op het punt stond uit te barsten, gevuld met een onuitputtelijke boosheid die zich een weg naar buiten zocht. Haar ademhaling ging met horten en stoten en ze klemde haar kaken op elkaar. De energie in haar kolkte onbeheersbaar, als een wild beest dat gevangen zat en vocht om vrij te komen. Er was slechts één doelwit voor haar woede.
Sisanra liet de kracht vrij. Uit haar handen spoot een tornado van licht, die de vleermuizen in zijn draaikolk meenam.
De beesten krijsten en buitelden door de lucht, verward en gedesoriënteerd.
Kaleb en Misouri voegden hun kracht bij die van haar. Het licht werd feller en sneed als een zwaard door de lucht. Sisanra stuurde het van links naar rechts en hakte met het licht op de wezens in.
Een vleugel landde met een bons op de grond, verderop een klauw en nog iets verder een oor. De vleermuizen die nog over waren vlogen er gehaast vandoor.
‘Sisanra, kijk,’ zei Kaleb.
Ze hijgde, verloor haar evenwicht en kwam hard op haar heup terecht. De losgelaten emoties hadden alle resterende kracht uit haar lichaam gezogen. Op haar armen zaten scheuren waar bloed uit droop. Nog nooit had ze zoveel kracht uit de kern gebruikt. Meer dan dit en het zou haar dood zijn geworden.
Uit de donkere diepte van de poort klonk een schreeuw. De haartjes in haar nek gingen recht overeind staan. Het licht om Ezru en zijn familie werd feller en knapte uit elkaar, waarna de poort versplinterde. Donkere nevelslierten dwarrelden op de bodem van de krater neer.
Opluchting gleed door haar heen en maakte meteen plaats voor verwarring.
Op de plek van de poort stonden elf onbekende mensen. In hun ogen glinsterde pure haat.
‘Wie zijn dat?’ fluisterde Sisanra.
‘Verdoemden,’ riep Yasmin in paniek.
Sisanra duwde zich overeind. Ze had over de verdoemden gelezen. Zij waren de eerste creaties van de goden, maar voelden zich superieur. Lang geleden hadden ze een oorlog veroorzaakt, waarna ze naar het Dodenrijk waren verbannen.
Een vrouw met een donkere huidskleur, witte haren en lichtbruine ogen keek om zich heen. Een glimlach verscheen op haar gezicht. ‘Eindelijk hebben we onze vrijheid terug.’ Ze richtte zich tot de schimmen in de lucht. ‘Zie onze creaties, onze volgelingen, onze slaven. Jullie creëren, wij zullen vernietigen.’ Ze stak haar beide handen omhoog. ‘Indraghi! Grijp alle zielen tot er geen levend wezen meer over is. Verander de schepsels van de goden in monsters en laat ze elkaar uitroeien. Laat ze misvormen en elkaar verslinden.’
Yasmin rende op de vrouw af. ‘Hier laat ik je niet mee wegkomen.’
De vrouw lachte, hoog en onnatuurlijk, alsof ze was vergeten hoe ze moest lachen. ‘Dan zul je me eerst moeten vinden.’ Vlak voor Yasmin haar bereikte viel ze in duisternis uiteen en ging ze op in de nacht. Ook de andere verdoemden verdwenen in het duister.
Yasmin zakte door haar benen. ‘Wat heb ik gedaan?’ Ze richtte zich tot Astrofa. ‘Onder leiding van de verdoemden zullen de indraghi zich over Gharmara verspreiden als een vernietigende infectie die niets van de wereld heel laat.’
‘Er is geen tijd voor paniek.’ Astrofa liep op Yasmin af, greep haar schouders en rukte haar overeind. ‘Wat je hebt gedaan kunnen we niet meer terugdraaien. De indraghi zullen groeien in kracht, maar wij kunnen dat ook. We hebben de kern. We kunnen onze zielen met elkaar verbinden zoals we vandaag hebben gedaan. De dorpen, de steden… We moeten zorgen dat de mensen bij elkaar klonteren. Met hun gedeelde zielskracht kunnen ze de indraghi afstoten. Op die manier kunnen de schimmen geen vergrendelden van hen maken.’
Yasmin knikte en er verscheen een vastberaden blik in haar ogen. ‘Ik zal de omliggende dorpen en steden waarschuwen.’
‘Goed,’ Astrofa knikte eveneens. ‘Dan zal ik me richten op de stad Strovani en de dorpen in de woestijn. We kunnen geen moment langer wachten.’ Ze verdween in het niets, waarna ook Yasmin oploste.
Sisanra staarde naar de lege plek en probeerde te bevatten wat ze had gehoord. Astrofa en Yasmin waren goden. Zelfs al hadden ze hun kracht gegeven aan de kern, er moest toch wel meer zijn wat ze konden doen?
Ezru stapte op zijn broers en zussen af en sprak op gedempte toon met hen. Kaleb en Misouri waren op de grond neergestreken en lieten hun hoofd rusten op hun opgetrokken knieën.
Sisanra draaide zich van hen af, niet zeker wat ze moest doen en wat er van haar werd verwacht. Haar blik gleed over de rotsblokken en puin in de krater, waarna er een schok door haar lijf trok. Verderop stond een gebogen gedaante die haar bekend voorkwam. Isjiha. Was het meisje haar hierheen gevolgd? Een klein vlammetje van hoop ontwaakte in Sisanra. De poort was vernietigd en ze had net met de hulp van de kern een leger vleermuizen verslagen. Hoeveel moeilijker kon het zijn om slechts één persoon te redden?
Sisanra beet op haar lip. De warmte van de kern gloeide nog steeds in haar, niet langer vervuild met duisternis dankzij Ezru en zijn familie. Ze gluurde naar Kaleb en Misouri, die hun ogen hadden gesloten, duidelijk gesloopt. Zou ze hen moeten vragen om haar te helpen? Zouden ze haar tegenhouden? Had ze hun hulp wel nodig? De kerngeleerden hadden haar kracht eerder versterkt, hoewel ze zelf het meeste had gegeven in de strijd tegen de vleermuizen.
Ze twijfelde heel even, maar wilde deze kans niet verspillen. Op haar tenen sloop ze naar haar leerling toe. Zelfs als het meisje niet te redden was, zou ze haar minstens uit haar lijden kunnen verlossen. Een spookachtige stilte hing in de lucht. Bij elke stap die ze zette nam de kracht van de kern iets af. Zou het dan toch hun gezamenlijke kracht zijn geweest? Ze aarzelde en keek achterom.
Niemand had oog voor haar. Kaleb en Misouri hadden zich niet verroerd en Ezru was nog steeds met zijn broers en zussen in gesprek.
Isjiha liep verder bij haar vandaan.
Sisanra balde haar vuisten. Als ze terugging zou ze het meisje misschien nooit meer vinden. Of misschien zou het dan te laat zijn om haar te helpen. Ze haalde diep adem in liep verder.
Ook het meisje liep weer een stukje verder.
Sisanra versnelde haar pas en pufte vanwege de pijn die door haar lijf trok. Hoe verder ze bij het licht vandaan liep, hoe zwakker ze zich voelde. Dit schiet niet op. Ze haatte het, maar besloot terug te gaan. Net toen ze zich om wilde draaien, kwam Isjiha juist dichterbij, alsof ze de twijfel had gezien.
Sisanra verstijfde. Er was iets mis. Ze moest terug naar het licht. Onmiddellijk.
Het lukte haar niet om in beweging te komen.
Het meisje bleef op zo’n twintig meter afstand staan. Ze had lange nagels, waarvan sommige gescheurd waren en op haar lichaam zaten schaaf-, kras- en bijtwonden.
Sisanra voelde een druppel zweet langs haar slaap glijden en probeerde zich te focussen op de kern. Dit was haar enige kans. ‘Isjiha?’
Lege, witte ogen staarden terug. Niet het misvormde lichaam van Isjiha, maar de namaakversie, het monster dat haar te pakken had gekregen. Een indraghi.
Sisanra voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken.
Het wezen grijnsde, een misvormde, onnatuurlijke grijns. ‘Isjiha,’ zei ze, alsof ze de naam proefde. ‘Voortaan zal ik zo genoemd worden. Een eigen naam, helemaal voor mij alleen.’ Op de zwarte mantel van het meisje glinsterden lichtjes, als sterren in de nacht. Schaduwen maakten zich van haar los en dwarrelden naar Sisanra toe.
Ze deinsde achteruit en voelde hoe iets kouds haar borstkas binnendrong, als bevroren ijspegels. Ze schreeuwde het uit. Was dit ook met Isjiha gebeurd? Ze kromde haar vingers en keek met afschuw naar de misvormingen die erop verschenen. Bulten en vreemde vergroeiingen, haar nagels die groter werden. In haar rug klonk een knak en een pijnscheut trok door haar nek. Ze hijgde.
‘Goed zo.’ Isjiha’s levenloze ogen glinsterden van plezier. ‘Vanaf nu zul jij mijn slaaf zijn. Grijp de levenden en breng mij hun ziel.’
De woorden galmden door Sisanra’s hoofd en ze kon niet anders dan luisteren, gedreven door een verlangen dat sterker was dan haar eigen gedachten. Ergens diep van binnen wist dat ze moest vechten, dat alles aan dit bevel fout was, maar haar lichaam was niet langer onder haar controle. Net als vroeger zou ze er alles aan doen om de perfecte leerling te zijn. Op handen en voeten rende ze door de krater. Ze klom omhoog en haastte ze zich door de straten van haar geliefde stad Mhin om elk wezen dat nog leefde over te geven aan dit meisje, aan haar meesteres.